Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het woord, dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij [1]die woorden uit den mond van Jeremia in een boek schreef, in het [2]vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende: 1. Zie boven hfdst.36 vs.2,4, enz. 2. Hier blijkt klaarlijk dat in het stellen en vergaderen deze profetieen de orde des tijds niet overal gevolgd is; vergelijk boven hfdst.35 vs.1, en alzo in hfdst.46:, enz.